Twee Irene’s

Twee Irenes:


terug

Ze was als bark getuigd, maar fijn

Als een plezierjacht, slank van lijn,

‘k zag haar van stapel loopen.

‘k zag haar van stapel loopen.    

En dertig jaar was ze op de oceaan

In stilte, ijsgang, storm, orkaan

’t Wordt tijd om haar te sloopen.

’t Wordt tijd om haar te sloopen.

TUSSENSPEL

Zij was met dertien jaar een vrouw,

Zwaar van buste, robuust van bouw,

‘k zag haar in Soho loopen

k zag haar in Soho loopen

En twintig jaar was ze op de baan

Klaar om met ieder mee te gaan

Die haar contant kon koopen

Die haar contant kon koopen

TUSSENSPEL

Alle kwalen heeft zij AL gehad

Die men bij dat werk in een stad

Als London op kan loopen

Als London op kan loopen

Voor mij was er ook al geen gevaar

Of kans op nieuws, ik kwam bij haar:

Men moet wel eens binnen loopen

Men moet wel eens binnen loopen

TUSSENSPEL

Op zee kende haar iedereen,

Maar dan was zij voor mij alleen.

Ik hoefde haar niet te koopen

Ik hoefde haar niet te koopen

Hoe lang ik ook op de Irene voer

Nog langer was zij mijn vaste hoer.

Nu is het afgeloopen.

Nu is het afgeloopen.

TUSSENSPEL

De eene Irene ligt in ’t dok,

De and’re in het ziekenhok

‘Men wilde haar vlug nog doopen

Men wilde haar vlug nog doopen

Terwijl zij op de kribbe sterft

wordt ’t schip onttakeld op de werf.

’t Is tijd ook mij te sloopen

’t Is tijd ook mij te sloopen